In Omstandigheden, voorwoord van Martin Carrette

TEKST groter lettertype kleiner lettertype

maandag 16 februari 2009 om 12:07 uur.    |    Terug naar Proza
Dit werk werd reeds 2465 maal bekeken.



WOORD VOORAF

De weg van verlangen naar verlies, de weg van verlies naar verlangen, dat is bij uitstek de weg van de dichter. Tweelingbroers zijn het, verlies en verlangen, en de dichter is een restant van de twee. Een debutant-dichter die zichzelf zo introduceert (in het gedicht Arpeggio), is een “zoeker”, een “zinzoeker”, (in meer dan één betekenis van het woord, meteen een waarschuwing aan de lezer, vertrouw niet wat je leest, herlees,… ). Maar die weg laat zich niet zo maar vinden, men verdwaalt er licht…
De poëzie van Frank De Vos is geen gemakkelijke poëzie, die zich onmiddellijk blootgeeft. Ze vraagt herhaalde lectuur, de lezer wordt gedwongen stil te staan, om de zeer persoonlijke metaforiek van deze dichter te doorgronden. De rijkdom van de gedichten maakt het hem niet gemakkelijk, het gaat over zo veel in deze debuutbundel, over taal, woorden, de zinnen, de poëzie, er is de vrouw, en sensualiteit, er is de droom, dikwijls is er sneeuw, er is de dood, veel daarvan is prominent aanwezig; en soms blijft de lezer in het ongewisse, is dit het echte beeld of het spiegelbeeld? Herlezen dus…
Poëzie is voor Frank De Vos een queeste in het land van de taal. Dat wordt ons van bij het begin duidelijk gemaakt: omstandig liggen de dingen, onbepaald. Daardoor kan het woord “omstandigheden” in het openings- en titelgedicht meteen vele kanten uit, de richtingsaanwijzers langs de weg zijn er niet, de lezer-reiziger wordt “rusteloos”, “het kantelen in toevalligheden / met louter het ongewisse zicht”, hij moet “de weg die voorwaarts ligt” gaan, en niet de weg “van a naar b / van toevalligheden naar omstandigheden”, zo wordt naar het einde van de bundel duidelijk in het gedicht “Antwerpen Centraal”.
De dichter neemt zich voor moedig de weg van de woorden te volgen, te zoeken, hun echo te volgen “langs de oever, langs het water, langs de bosrand tot aan de einder”. Zo intens is zijn zoektocht, dat hij zich ermee identificeert, dat hij de platgetreden, kaalgevreten taalpaden verlaat, (de letters van weleer / slaat hij over” zegt hij in “Afscheid”) : “Ik ben er voetstap en klink kraakhelder / tussen mij en de afgekloven muren / van deze stad/. En als een echo “wandelen woorden volmaakt / ze lopen zich ten voeten uit// en dragen handen vol besneeuwde vragen”. Zo gemakkelijk is het antwoord dus niet, er zijn vragen, besneeuwde vragen, verder in de bundel omschrijft de dichter zijn taalqueeste als volgt: “Ik klief nu de tijd/ met bijtende vragen”. Taal moet bijten, moet van zijn ballast ontdaan worden, “ontbladerd” worden (zie “Déja vu”, en in “Les Lux” zegt hij: “De ketters hier prijs ik zalig”). Soms lijkt het te lukken, maar niet definitief, het is maar tijdelijk (“tijdelijk tempert tijd / zich in dit gedicht”, in “Herfststemming”). En toch is poëzie voor De Vos het redmiddel, voor hemzelf, de wereld. Hij formuleert dat op een wel zeer pregnante manier in het gedicht “Zo”, dat niet toevallig me dunkt de ondertitel “genese” draagt: “Zo werd het woord: meerdelig / van hemel naar hemel, bloot en blank / … Daar schraapte ik het van mijn pen, / gaf het witte veren en liet het leven”.
Het is dus zeker geen gratuite zoektocht, te meer daar taal volgens de dichter essentieel is voor de liefde, naast het dichten zelf een ander belangrijk thema in de bundel. In “Geschramde vrouw” klinkt het als volgt: “hoe ze als een feniks verrees / engelenvleugels om mijn schouders vereeuwigde / Daar stond ze / en wiegde mijn woorden week”. Steeds weer duikt die andere tweeling op, taal en liefde, zoals in het prachtige korte gedicht “Beminden”: “ Waan ze kinderen/ van klotsende golven, van koppige taal … / in woorden onderweg / zie je ze staan”. Er zit heel wat sensualiteit en zintuiglijkheid in de poëzie van Frank De Vos, daar zijn talloze voorbeelden voor aan te halen in deze bundel. Maar nooit wordt het zwaar op de hand, want de dichter weet ook te relativeren, lees er de cyclus “Ochtend in ontwikkeling” maar op na, en het verrassende slotgedicht “Monumentenzorg”, met een heerlijk zelfrelativerend en zelfironiserend slotvers.
Kortom, de lezer die bereid is op weg te gaan – en welke poëzielezer is dat niet – zal aan deze debuutbundel veel plezier beleven, zelfs de lezer voor wie poëtische techniek belangrijk is, komt aan zijn trekken, met dikwijls verrassende enjambementen, assonanties, de occasionele alliteratie, associaties, dubbele bodems en dies meer. “In omstandigheden”, ja, een debuutbundel, maar een voldragen vrucht, deze poëzie is negen volle manen lang gedragen, tijd nu om ze zeer lang te koesteren…
Martin Carrette

 

 




Vorige werk: Hartverwarmend (Van iemand die ik nog nooit heb ontmoet) Terug naar overzicht Over mijn bundels Volgende werk: In Omstandigheden, recensies