Het taaie geheugen van water, Christina Guirlande. |
TEKST |
dinsdag 24 april 2012 om 09:46 uur. | Terug naar Proza
Dit werk werd reeds 2636 maal bekeken.
Door Martin Carrette Wat, geachte aanwezigen, weten wij over het wrang verdriet van bomen? Ik voeg daar één woordje aan toe, wat weten wij NOG over … en ik zit pal in de kern van de bundel. Wat weten wij nog, over ons leven in het paradijs? Het is de vraag naar de betrouwbaarheid van ons geheugen, onze neiging om te idealiseren, te romantiseren. Poëzie is nu eenmaal een romantische daad, een poging om de wereld, die niet deugt, te herscheppen in een nieuw paradijs, naar het beeld van het paradijs dat in ons onderbewuste zit opgeslagen. Poëzie is Geheugenwerk. De nieuwe bundel ontleent zijn titel aan de eerste cyclus: Het taaie geheugen van water. 15 gedichten, waarin telkens het woord water voorkomt , of een verwijzing naar water. Water, de stroom, de Schelde, als een personage, dat LEEFT GLANST LUISTERT DRAAGT VERSLINDT BEVRAAGD WORDT en vooral: HET HEEFT EEN TAAI GEHEUGEN. Het titelgedicht, ook het openingsgedicht, is essentieel. De titel bevat een contradictie, een paradox, Wat is er vluchtiger dan water? Het verdampt, stroomt voorbij, men kan geen twee keer in dezelfde stroom baden… En toch, water is ook bron van leven, taai, sterk genoeg om te bewaren, sterk water! De bundel opent dus met die dualiteit, die paradox, het bewarende, een jeugdherinnering (hier stond ooit een kind bij het veer) die onmiddellijk wordt vastgeklonken aan vergankelijkheid, de Styx en de geduldig wachtende veerman. Een strofe later maakt een vrouw een leven later de balans op: “als de veerman komt, wordt de som gemaakt, bestaat haar naam in het taaie geheugen van water.” Die idee van vergankelijkheid en tegelijk het verlangen naar, de zekerheid van iets dat blijvend is, komt keer op keer terug: in het tweede gedicht De jacht, vraagt de dichteres aan de wind haar weer te voeren naar de veilige woonplaats van water, ook al vliegen haar vleugels krijsend op hun allerlaatste veren. Maar dat besef van vergankelijkheid leidt niet tot verlamming. Soms spat het vitalisme, de levenslust, van het blad. Luister maar naar het gedicht Allegro Vivace: zij wordt het feest - dat van het leven - maar niet moe… Dus bant zij toen en later uit haar verzen, zij ademt enkel nu, verzint het woord geluk, bevecht de stilte waarin nieuwe raadsels rezen. En de cyclus eindigt op een positieve noot: het voorlaatste gedicht, Veronderstelling, bij de vierde symfonie van Mahler - Christina Guirlande vindt veel inspiratie in muziek en kunst - stelt nog aarzelend: misschien … vond het water opnieuw de bedding van de rivier … werden beide oevers weer groen, kwam het morgenlicht aangewiekt met de nieuwe zang van de vogels. Geruststellende gedachte, die in het slotgedicht van de eerste cyclus, Perpetuum Mobile, verankerd wordt, o.a. in het onverwoestbare geheugen van water: water kopieert zichzelf in eb en vloed, voert dood en leven met zich mee - let hierbij op de volgorde: leven komt na dood- en het cynisme, de twijfel, spoken van toen sluiten een pakt met het fata morgana van nu wordt de kop ingedrukt met het slotvers: er is en er zal altijd zijn. Leven zal het steeds weer halen van de dood, perpetuum mobile. Die zekerheid vindt de dichteres o.a. in de veiligheid van de eigen vertrouwde omgeving, OVER ROZEN (aan de rozen in mijn tuin), de 2de cyclus: zes gedichten, waarin Christina Guirlande ook bewijst een formeel sterke dichteres te zijn: elk gedicht bestaat uit 2 sextetten, telkens over één bepaalde roos, een nieuw personage, naast het water: je kan ze dingen vragen, ze geven weerwoord aan de wind, zijn niet in bedwang te houden. Ook hier weer de paradox: een klimroos pleegt in september zingend harakiri. De cyclus eindigt met een echt bluesgedicht: “Rode roos blauwe maan”, (bij een doek van Georgette van Noppen) waarin de dichteres weer haar vitalisme botviert (wind is afwezig en toch suist een bries door mijn lange losbandige haren, bezoekt mijn albasten huid. Ik ben vrouw en van alle tijden… En toch er is een maar … Mijn angstdroom: dat ik een leven lang de verwonde roos van een schietschijf ben. Toen ik deze cyclus las, kwam een gedicht naar boven in mijn herinnering - dat taaie geheugen! - dat ik ooit op de middelbare school uit het hoofd had moeten leren: de 16de eeuwse dichter Pierre de Ronsard, die dichtte: De vergankelijkheid, het pessimisme haalt even de bovenhand in de derde cyclus, IN EEN ADEM GENOEMD, waarin de dichteres doet wat voor dichters een manier van overleven is, therapie dus: persoonlijk verlies omzetten in poëtische winst. Vele van de gedichten eindigen op een sombere noot (de hele wereld kraakt, men mag het einde niet zien, onder de klamme huid siddert de donkere dood, de kamer is barstensvol en zo leeg, niemand antwoordt nog, men raakt niet verder dan stamelen) En toch, en toch. Ook hier vindt de dichteres het begin van een uitweg, in de poëzie. Zoals Herman De Coninck deed, in één van zijn bekendste gedichten in “Een klank van Hobo”, ik citeer: Zoals je tegen een ziek dochtertje zegt: / mijn miniatuurmensje, mijn zelfgemaakt verdrietje / en het helpt niet/ zoals je een hand op haar hete voorhoofdje/ legt, zo dun als sneeuw gaat liggen/ en het helpt niet: zo helpt poëzie. Christina Guirlande formuleert in enkele gedichten in deze cyclus een gelijkaardige “poëtica”: om het verlies draaglijk te maken vraagt ze: “bezing haar dan in / Alle toonaarden van licht” Of nog: “roep haar opnieuw voor de geest/ Als een mens”. En in het slotgedicht van deze bundel schrijft ze expliciet over hoe poëzie te schrijven, ik citeer:Tranen, dromen en engelen/ Horen niet thuis in de poëzie. Want, zegt ze: tranen, te veel treurnis, dromen, bedrieglijke dwaallichten, engelen, verzinsels voor kinderen. En dan de laatste strofe: De bundel eindigt met een cyclus van zeven natuurgedichten, waarin Christina Guirlande alle registers van haar observatievermogen opentrekt. Maar, lezer, wees op je hoede: dit zijn niet zomaar natuurgedichten, de thematiek die in de voorgaande cycli expliciet aan bod kwam, schuilt hier ook, onderhuids, een zomers onweer roept het sterfelijk zijn op in een zondvloed als toen, vogels vliegen in late-oordeelsvluchten, een merel werkt verwoed aan het verlengde van zijn leven, een vreemde woont lijdzaam in zijn wensen, en dan is er die “oude boom” die omgehakt wordt, die zich niet verdedigt, waaraan de dichteres zich nu warmt. En zich afvraagt: Wat weten wij over het wrang verdriet van bomen? Dit gedicht vind ik een schitterende pendant voor een gedicht dat sommigen van u wel zullen kennen: Aan een boom in het Vondelpark Een gedicht dat een soort spiegelbeeld is van het gedicht Oude Boom. De dichteres? Maria Vasalis. Goed gezelschap voor een dichteres. Kortom: Het taaie geheugen van water is een bundel van de hand van een dichteres met een rijke en kunstzinnige geest, thuis in muziek, beeldende kunst, literatuur, met een grote belezenheid, met een innige natuurbeleving, die de knepen van het vak kent, een wijze vrouw. Toen ik in de lente van 2011 de eerste keer CG ontmoette, tijdens een etentje in een restaurant in het Gentse, maakte zij een diepe indruk op mij. Ze sprak over Emile Verhaeren Rilke, zijn roman De aantekeningen van Malte Laurids Brigge. Ik schreef toe het volgende gedicht: restaurantscène een vrouw spreekt met bezieling over Rilke, Verhaeren, Beste Christina: het was een eer je bundel te mogen inleiden. Mag ik tot slot een wens doen? Ik hoop dat jij nu niet zal zeggen wat Rilke een personage in de mond legt in zijn daarnet genoemde roman: “Mijn God, wat heb je slecht gelezen, Malte”. Dank u wel.
Dat is een vraag die Christina Guirlande stelt in het gedicht Oude boom in de laatste cyclus van haar nieuwe bundel, Het taaie geheugen van water.
En toch, alweer die romantische botsing, soms haalt de somberheid het van het licht, sluipt er een licht cynische ondertoon in de gedichten, zoals in Menu, het geheugen biedt geen soelaas, is bron van pijn: kaalslag van het ooit beloofde land … vensterbanken vol oud zeer - kou die geen vuur wil vatten - uiterst precieze beeldenkeuze is een van de sterke wapens van deze dichteres. Zelfs in natuurgedichten is zij nooit alleen beschrijvend, alles VERBEELDT iets anders, iets essentieels. “Het taaie geheugen van water” is een sterke cyclus, gebouwd op “contrasten”, tegenstellingen, dag en nacht, huiver en troost, ongeloof en weten.
Mignonne, allons voir si la rose qui ce matin avait déclose sa robe de pourpre au soleil, n’a point perdu cette vêprée, les plis de sa robe pourpréé, et son teint au vôtre pareil. Een rozengedicht met een aansporing om te durven leven, in het besef van de vergankelijkheid. Ronsard, geen slecht gezelschap voor een dichteres.
Maar wat dan met een versteend verdriet / (of is ook dat woord uit den boze), met / dromen om weer boven water te komen / en mag het nog dat ik je ‘engel’ noem?
Herman de Coninck, zo helpt poëzie! Geen slecht gezelschap voor een dichteres.
Er is een boom geveld met lange groene lokken.
Hij zuchtte ruisend als een kind
terwijl hij viel, nog vol van zomerwind.
Ik heb de kar gezien, die hem heeft weggetrokken.
gesprek met Christina Guirlande
Parijs, De aantekeningen van Malte Laurids Brigge,
ze heeft er weet van als van de jaren waardoor ze wordt getekend.
ze is aanwezig, aan de tafel in het restaurant
als in het Parijs van begin vorige eeuw.
en iedereen, alles wordt vertraagd, bevroren in haar taal:
de merel, die pieren peurt in het gazon, de baltsende duiven
in de nog kale boom, als van steen
maar o zo gespannen
alsof ze van gelijktijdigheid
elk ogenblik kunnen exploderen.
het duurt een eeuwigheid, een minuut,
voor alles herneemt, niemand, niets nog hetzelfde, alleen
de onherhaalbare klanken in de ijlte
van een bijna leeg restaurant.