Maurice Gilliams: Ik ben Elias |
TEKST |
woensdag 9 januari 2013 om 10:32 uur. | Terug naar Proza
Dit werk werd reeds 1740 maal bekeken.
Met het gevoel dat ik met mijn tijd een wedren loop, lees ik me in mijn vrije uren buiten adem. Het is een inhaalbeweging. Omstandigheden dwongen me in andere tijden om me omstandig met andere dingen bezig te houden. En zo zat Maurice Gilliams (1900-1982) omstandig ergens op een boekenplank te wachten. In Ik ben Elias werd alles van Maurice Gilliams verzameld: Oefentocht in het luchtledige, Elias of het gevecht met de nachtengalen, Elseneur of het noodweer der spreeuwen, Gregoria of een huwelijk op Elseneur, en Winter in Antwerpen. “ Wat heb ik er toch plezier in, dingen te doen waar ik innerlijk huiverend door geraakt word…” uit ‘Elias of het gevecht met de nachtegalen’. Soms met een ironische ondertoon, dan weer met een trage tristesse: Behoudens het taalgeweld van Erwin Mortier ken ik geen hedendaagse auteur die dit langzame, adembenemende proza kan benaderen. Gilliams overdondert, overspoelt je als een malse lenteregen, en laat je dankbaar achter. Zijn poëtische, introverte herinneringswereld doet me denken aan R.M.Rilke en Karel van de Woestijne, waarvan hij trouwens enkele verzen uit ‘ Op den dood van Jean Moréas’ in ‘Winter te Antwerpen’ citeert. En zeggen dat dit door de Nederlander J.M. Meulenhoff in Amsterdam werd uitgegeven. Blijkbaar konden onze Noordelijke taalgenoten toen nog het Zuidelijke Nederlands waarderen én begrijpen.
Laat, heel laat heb ik dus met het verrukkelijke, en sterk verinnerlijkte proza, met de rijkdom aan herinneringen van deze schrijver kennis gemaakt. Een schrijver die niet zozeer schoonheid wilde scheppen maar:” al schrijvende, een levende idee worden in de tijd, om mijzelf te overtreffen en er iets mee terug te winnen dat verloren ging”. Dank zij de bijdragen van Pierre H.Dubois en Anne Marie Musschoot leren we dat Gilliams tot aan zijn dood aan zijn werk is blijven sleutelen. Was het onzekerheid, de aarzeling door het nederige besef van het infinitum van het ooit, het nooit afgewerkte?
“ of ik van mijn pijn, misschien, een kunstwerk wilde maken? Want zoals ik nu dit onvervangbare beeld voor de scheppende fantasie van anderen bestemde, om er op onvervangbare wijze een uiterst pijnlijke gewaarwording mee te beschrijven, zo was het niet onmogelijk dat ik met dezelfde nauwkeurigheid mijn pijn beleefde ter bestemming van mijn latere geschriften” uit ‘ Winter te Antwerpen’.
Bij het lezen van ‘Ik ben Elias’ besefte ik eveneens hoe sterk ons Zuid-Nederlands idioom werd afgeschaafd ten bate van een vermagerde eenheidsworst, rijkelijk verdedigd door de Prinzipienreiterei van vereerde, smalende literaire landgenoten die tevens niet nalaten om hun veredelde zinnen met ‘ To the Point”,” Forwards, niet backwards” te besmetten. O, door elkaar geklutste, “verkavelde” Angelen en Saksen...
“Het docht me, ze heette hem Janus, foefeling, aleer, morgeneten, somwijlen, privaat, woeien, malkander, gaanderij, velijn, brekelijk, beddegoed, solferstekken, en gelijk men, gepeinzen, runders, festoenen, nachtgoed,teljoor, garf, haar bestier, gasthuis, middelerwijl, saamgestelde, riekend …” zijn voorbeelden van taalkundig erfgoed.
En als het er dan toch op aankomt ga ik liever met een “déjà vu” dan- O gruwel- met “been there, done that” “chillen”. Met een “smiley” zelfs.
CU
Frank De Vos
(1) Ik ben Elias, Meulenhoff, Amsterdam, 635blz ISBN 90-290-67586/ NUGI 300