Ontmoetingen: Theo Venckeleer en een Kathaars manuscript |
TEKST |
vrijdag 8 augustus 2014 om 08:37 uur. | Terug naar Proza
Dit werk werd reeds 4901 maal bekeken.
Theo Venckeleer en zijn uit de hand gelopen licentiaatsthesis. (I) Een rituaal dat geen rituaal is.
Mijn interesse voor de Kathaarse dissidentie in de Languedoc zal wel nooit slijten. Noem het gerust een chronische aandoening. Ook die zachte weemoed naar mijn vergane Leuvense studentenjaren, doordrenkt van het verleden, blijft mijn ziel zalven. Als ik de gelegenheid heb om iemand nog eens met ‘Professor’ aan te spreken, kan ik het niet laten om nadien O Jerum, jerum, jerum. O quae mutatio rerum te neuriën. Dit was het geval na mijn telefoontje met Emeritus Prof. Dr. Theo Venckeleer die ik contacteerde ivm met zijn publicatie van een Kathaars manuscript in 1960.
Onlangs neusde ik nogmaals in ‘Le vrai visage du Catharisme’ van Anne Brenon (1). In haar bibliografie omschrijft zij dit bewuste manuscript (foutief zoals zal blijken) als Le Rituel Occitan de Dublin.
In mijn enthousiasme over de Languedoc, mijn prille ontdekking van de kruistochten tegen de Albigenzen in dit beloofde land (2), en met de nodige jeugdige overmoed gaf ik over dit onderwerp begin de jaren negentig de eerste maal een summiere causerie voor een gezelschap van de Faculteit voor Vergelijkende Godsdienstwetenschappen (FVG) te Wilrijk. In dit kader ontving ik het artikel van Theo Venckeleer ‘Un receuil cathare: le manuscrit A.6.10 de Dublin” dat in 1960 in de Revue belge de Philologie et d’Histore verscheen (3). Het betreft een manuscript dat in het Trinity College te Dublin wordt bewaard en tot voor Venckeleer’s publicatie aan de Waldenzen werd toegeschreven. Na zijn onderzoek bleek het een Kathaars geschrift. Het kan onmogelijk van Waldenzische oorsprong zijn omwille van het feit dat dezen doopten met water in tegenstelling tot de Katharen die enkel het consolamentum of een spirituele doop toedienden. Ook omdat – typisch Kathaars- er sprake is van een panem nostrum supersubstantialem Daarom is dit manuscript een zeldzame en ook cruciale bron omdat het rechtstreeks van een Kathaarse hand afkomstig is. Tot voor zijn publicatie waren er maar drie bekend.(4) In ‘La Religion des Cathares’ onderkent niemand minder dan Jean Duvernoy het belang van deze tekst: ‘Ces oeuvres furent éditées par T.Venckeleer…ce recueil est de la plus haute importance, et n’a pas retenu jusqu’ici l’attention qu’il méritait’ (5)
Het manuscript bestaat uit drie delen. A is een apologie: ‘ Nos volem recontar alcun testemoni de las sanctas scrituras per donar entendre e conoiser la gleisa de Dio’. (6) B een glose, een verklaring bij het Pater noster en C handelt over de Heilige Kerk, de Gleisa de Dio. Er is geen terminus ante quem voor de datering van dit document beschikbaar. Venckeleer situeert A het in het eerste kwart van 13e eeuw. Het is de periode dat de kruistochten in volle hevigheid toeslaan. B kan nog later zijn geschreven wanneer de systematische vervolging door de Inquisitie zich over het hele Zuid-Franse gebied blijvend zal uitstrekken. Is net daarom de felle, verbeten toon van de auteur wanneer hij de vervolgingen aanklaagt door die gleisa malignant romana, de kwaadaardige Romeinse kerk te verklaren? ‘Aquesta Gleisa sufre las persagacions e tribulacions e martiris per lo nom de Christ…..Nota en cal maniera tota aquestas parolas de Christ son contrarias de a-la gleisa maligna romana’ en ‘ Mas de contra aquestas cosas la gleisa malignant romana di e aferma que hom deo jurar, e di que Dio jure e l’angel’ (7). Dit staat in schril contrast met de zachte toon in het Occitaans Kathaars Ritueel (Lyon) dat hierdoor vroeger moet geschreven zijn omdat zij in de voorafgaande periode hun geloof zonder vijandigheid konden beleven.(8)
In tegenstelling tot A en C waar uitsluitend naar het Nieuw Testament wordt verwezen, wordt in B overvloedig uit het Oude Testament geciteerd. En dat terwijl het Katharisme zich uitsluitend op het Nieuwe Testament beriep en het oude verwierp als zijnde van de Demiurg, de slechte God die men Satan noemt- Et Deum malitiam vocabunt Satanam. Dit was althans wat ik in de literatuur over dit onderwerp en zeker in de ritualen had gelezen. (René Nelli, Jean Duvernoy of Michel Roquebert.). Verder is er niets over een rituaal of voorschriften te lezen. Met A en C, maar vooral met B wist ik dus geen blijf en na twee decennia werd het tijd voor een gesprek met Prof.Venckeleer, die me blijgezind ontving.
Wordt vervolgd.
Frank De Vos
(1)Anne Brenonn, Le vrai visage du Catharisme, Éditions Loubatières, 343 p ISBN 2-82266-106-0
(2) http://mededelingen.over-blog.com/article-katharen-van-ketters-naar-anders-denkenden-119825223.html
(3) Revue Belge de Philologie et d’Histoire, t.38, 1960, p.815-834 en t.39, 1961, p.759-793
http://www.persee.fr/web/revues/home/prescript/article/rbph_0035-0818_1960_num_38_3_2328
http://www.persee.fr/web/revues/home/prescript/article/rbph_0035-0818_1961_num_39_3_2375#
(4) De rechtstreekse Kathaarse bronnen zijn nu: het ‘Liber de duobus principiis’ toegeschreven aan Jean de Lugio, een anoniem traktaat waaruit in zijn ‘Liber contra Manicheos’ door Durand de Huesca wordt geciteerd, een Latijns ritueel, en het Nieuw Testament in het Provençaals gevolgd door een Kathaars ritueel van Lyon dat lange tijd eveneens aan de Waldenzen werd toegeschreven.
(5) Jean Duvernoy, La Religion des Cathares , Bibliothèque historique Privat p.405 ISBN 2-7089-2325-0
(6) ‘Wij willen een getuigenis afleggen over de heilige schriften om de kerk van god te begrijpen en te kennen’
(7)’Deze kerk lijdt onder de vervolgingen en de beproevingen en het martelaarschap in de naam van Christus…Noteer op welke wijze al die woorden van Christus in tegenstelling zijn aan de vervloekte kerk van Rome’ en ‘Te meer daar tegenover deze zaken de vervloekte kerk van Rome zegt en stelt dat men moet zweren, en dat God heeft gezworen en de engel’
(8) Odon de Saint-Blanquat over Rituel cathare. Introduction, texte critique, traduction et notes, Christine THOUZELLIER. Paris, Éditions du Cerf, 1977. In-8°, 344 pages. (Sources chrétiennes, 236. )in de Revue Belge de Philologie et d’Histoire, t 137, 1979, p. 166-168 http://www.persee.fr/web/revues/home/prescript/article/bec_0373-6237_1979_num_137_1_450158_t1_0166_0000_2