Murphy op Valentijn |
TEKST |
donderdag 12 februari 2015 om 10:16 uur. | Terug naar Proza
Dit werk werd reeds 2482 maal bekeken.
Murphy op Valentijn Murphy, mijn levensgezel, is zo vertrouwd als een inwonend spook. Net toen zowat alles in een file stond, ging die dinsdag de telefoonwinkel uitzonderlijk een half uur later open. Op een afspraak verschijn ik altijd te vroeg . Dit afwijkend gedrag is een karakterstoornis in mij gebed. In de kilte van een klamme winterwind sta ik het onsmakelijke bericht op A4 te lezen. Het is behoorlijk koud, te koud om buiten te blijven. Tijd voor een koffiestop. Het publiek bestaat voor negentig procent uit dames. De leeftijd schommelt tussen de zeventig en de tachtig. Met de beate glimlach der gelukzaligen kan ik er als jongeling blinken. Op deze tweedehands markt met cellulitis, rijpe rimpels en gestage kaalheid zal ik à volonté klaverjassen. Ik wil dus oud worden, héél oud. Tussen sterfelijk geroezemoes neem ik plaats aan het laatste tafeltje van vier, neem een bierkaartje en begin te schrijven. In een café lees ik of schrijf ik. Het is een tempo rubato waarin ik anoniem met potlood mijn muizenissen aan papier toevertrouw. Wie is er geen God in het diepst van zijn gedachten? Overigens is het plezierigste aan schrijven dat ik alleen aan het woord ben, het in vertraagd tempo kan blijven omarmen. Een zacht gevederde vrouwenstem doet me opkijken. Een dame vraagt of ze bij me mag komen zitten. Onbetwistbaar van vooroorlogse makelij draagt zij een witte bontjas, heeft ze sluik grijs haar, wangen als overwinterde renetappels en roze lipstick te nadrukkelijk op haar lippen gedrukt. Onder haar wiekende wimpers glanzen heldere, blauwe ogen die haar blik met een stevige levenslust stutten. ‘Gaat U zitten, mevrouw. Ik moet toch snel weer weg.’ ‘Hallo zeg, menier ! Ik weet da’k een ouwe doos ben. Maar daarom moete nog niet gaan lopen zenne.’ Ze lacht guitig. ‘Mevrouw, U ziet er best goed uit en ik heb helemaal niet de bedoeling om weg te lopen.’ Ik schrijf verder op het bierviltje. ‘Wat zijde aan het schrijven, menier? Zijde soms ne liefdesbrief aan het schrijven?’ Ze glundert uitdagend. ‘Wel ja, mevrouw en het is aan een heel mooie dame.’ Ik knipoog. ‘Och, schoen …schoen... Van een schoen tafel alleen kunde niet eten.’ ‘Natuurlijk niet zo mooi als u mevrouw!’ Ik trek opzettelijk mijn tanden bloot. ‘Doe nie zoe zot, meneer. Is het een schoen maske?’ ‘Het is een ontzettend knap meisje. U begrijpt toch wat ik bedoel. Ze heeft een lief gezichtje en ze schrijft zo mooi …’ ‘Amai Rik, ge kekt zo zuur.’ De ober zet haar koffie voor haar op tafel. ‘Zeg Julia, ik mag toch nog wakker worden, hé.’ Ik weet meteen haar naam. ‘Ja menier, ik maak graag grapjes. Ik kan het nie laten.’ Weer die lach… ‘Zeg meneer, ge schreft zo klein. Moet ik soms hellepe?’ Weer die pretlichtjes in haar ogen. ‘Wel ja Julia, wat zou jij zo schrijven?’ ‘Och, joengen toch. Schrijven, schrijven…Ik ben nie lang naar school geweest en ik kan nie zo goe schrijven. Aan mijne man zaliger heb ik nooit veel geschreven. Maar ...ik heb hem héél geire gezien.’ Ik slik. Het is tien over tien en ik betaal de kelner onze koffies. ‘Maar menier, dat moete gij niet doen. Ik betaal mijne koffie zelf wel.’ ‘Neen Julia, uw koffie is voor mij. Trouwens vandaag is het Valentijn.’ Met een brede glimlach sta ik op…. Ze lacht terug……Lief… Epiloog In de telefoonwinkel kies ik de derde kassa. Uiteindelijk staat er nog één man voor mij, een autistische medeburger die zowat alle vragen – herhaaldelijk dezelfde – begint te stellen die men maar kan bedenken. Naast mij schuiven de twee andere rijen vlot op. Na negen en twintig minuten sta ik buiten. Tussen een ruitenwisser en de voorruit steekt een papiertje: wegens afwijkend parkeergedrag een minnelijk verzoek tot delging onzer staatsschuld. Ik mijmer over de beminnelijke galanterie van onze struikrovers en waar ruitenwissers ook voor kunnen dienen... . Murphy toch… Frank DE VOS