De dijkhuisjes zijn verdwenen |
TEKST |
dinsdag 29 december 2015 om 11:36 uur. | Terug naar Proza
Dit werk werd reeds 2318 maal bekeken.
De dijkhuisjes zijn verdwenen Op de hobbelige kasseien van een dijk-weg richting PolderMAS in Ouden Doel beluister ik: “Sokolov, The Salzburg Recital”, een zalige cd. Naast mij zit vrouwlief tikkend een sjaal te breien. Het jaar is bijna overleden. Weemoedig winterlicht blinkt op het water van oud polderland dat mordicus moest verzilten. De fruitgaarden van conferenceperen werden gekapt. Als een opgehoeste fluim ligt er een Sigma-dijk. Het zicht op het braakland erachter wil ik er niet bij verzinnen. Op een plakkaat langs de weg wordt aangekondigd wat er komen zal. Voor vernietiging heeft mijn overheid nog geen App bedacht. Een gevoel van machteloosheid, van vermoeidheid, van hulpeloze overbodigheid knipoogt wanneer een fazant uit een berm vlucht. Vorige zomer, aan de Hedwigepolder schreef ik een ‘Laaglandlied’ voor deze onderloopt, voor deze verdwijnt. Wat kan een dichter anders doen dan mee met zijn lyriek verzuipen…. Laaglandlied Aan de Hedwigepolder Polder- van- mij, ik mijmer voor u dit Laaglandlied. Want in een kopstoot van het licht blinkt nog het zilte zee-zweet in uw oksels. Zwoegers lieten uw stille dijken te water. Poètes Maudits, zwemmers tegen stroom die uw aarde altoos en gestadig al eeuwen klam dooradert. Hoor hoe barrevoets hij naar het westen schuifelt, eb en vloed zijn ziel beminnen, Efemeriden bij springtij hem boven zijn stand bezingen. Hoe zacht in een maan doorwogen nacht schaduwen als vinnen op het water schubben. Vlak blijft uw verloren land waaraan ik als een platvis kleef. In diese Heil’gen Hallen kennt man die Rache nicht, Die Zauberflöte, W.A.Mozart In het PolderMAS schenken Katrien en Benjamin, de stammoeder en vader, de glazen vol warme Glühwein. Aan tafel keuvel ik met een Fransman uit Poitiers en met Walter Frans, een Hobokenaar over zijn wel en wee, zijn hulp en inzet voor Poolse burgers tijdens de jaren tachtig. Buiten voor de kerststal stampen de kinderen enkele oude fruitkratten in stukken. Als overbodig geworden wrakhout worden ze in een verroest olievat opgestookt. Warmte, de laatste van een ondergelopen verleden. Walter Frans en echtgenote Ik ga nog even langs bij een bewoner. Hij is verhuisd. In alle stilte liet hij zijn huis over aan een vriend. Hij deed dit stiekem omdat hij de mentaliteit van de MLSO (Maatschappij Linkerscheldeoever) kent. Als er iemand vertrekt of sterft worden ramen uitgeslagen en het huis onbewoonbaar gemaakt. Zijn vriend nam zijn contract voor water en elektriciteit over. Zo kunnen ze hem er niet meer uitzetten. Nadien gaan ze wel naar de MLSO om dit te melden. Hij doet dit ook voor de buurt en de buren. Die hebben twee jonge kinderen en hij wil niet dat ze naast een bouwvallig krot moeten wonen. Het voldongen feit als actiemiddel, het intelligent verzet van de kleine man, luizen in de pels… De dijkhuisjes zijn verdwenen. De dijkhuisjes met blauwe luiken voor zijn huis zijn verdwenen. Alsof er nog iets te slopen valt, werd de plaats met metalen hekken afgeschermd. Twee jaar geleden schreef ik: “ over twee perfect bewoonbare huizen die deze week door een zorgzame overheid zorgzaam werden dicht getimmerd, de bovenste ramen die zorgzaam werden weggenomen zodat de huizen zorgzaam kunnen verkommeren, over de bewoners van dit poldergehucht die na Kerstmis de handen in elkaar zullen slaan om met vezelplaten de gaten dan maar zelf te dichten, over erfgoed bewaren…” http://www.frankdevos.be/bekijk.asp?type=v&id=494&reeks=61 Sinds 1999 duren deze hand en spandiensten. Van de hoofden van tjeven, sossen, blauwbloezen, gifgroene seldervreters en bicoloren druipt ranzige boter. Er zijn prangender problemen: het rode licht des aanstoots op de kathedraal, de kerstverlichting op ‘ ’T Schoên Verdiep’ in ’T Stad’, het racisme van Zwarte Piet, een para met kerstcadeautjes… Dit land werd mij vreemd, ik ben er mijn stem verloren, ik wil er weg … Ingrata patria, ne ossa quidem mea habebis, Scipio Africanus Het is mijn weerzin die mij naar weemoed jaagt, mijn taal havent, mij tot een balling maakt, diep verscholen in mijn overjas met opgetrokken kraag. In mijn weemoed kleven beelden van oude schuurtjes, een uitgespaarde nis, een oude kruik brandewijn waaruit de alcohol is vervlogen; beelden die het voorbije blijven lispelen in huizen met afgesloten blinden. Meer en meer trilt vroeger in vandaag. Frank De Vos